Verhaal
Verhaal
De Plasticvreters
Dit verhaal is de inzending van Kasper Friso Heineke voor de Gelderse Schrijverswedstrijd 'Aan het Woord' 2008
De Plasticvreters
Gespannen tuurde professor Medus Rumbol door zijn microscoop. Voor zijn ogen voltrok zich het wonder op eindeloos kleine schaal. Op deze 18e augustus van het jaar 2018, zag hij hoe zijn bacteriën zich tegoed deden aan plastic! Twaalf jaar werk in het diepste geheim eindelijk beloond.
Duizelig van de adrenaline stond Rumbol op en maakte een dansje door zijn lab. Hij liep naar de spiegel naast de ingang en bekeek zichzelf. Holle ogen in een lijkbleek gezicht schoten vuur. Het warrige grijze haar, althans wat er van over was, stond als gewoonlijk recht overeind.
‘You did it’, schreeuwde zijn spiegelbeeld hem toe.
‘You fucking did it!’ jubelde de professor mee.
Zijn overwinning bracht hem in gedachten terug bij zijn jonge jaren. Hij zag zichzelf als middelbare scholier meelopen met een half miljoen demonstranten in Den Haag, tegen kruisraketten. Wat waaide er een frisse wind door Nederland in die tijd!
Er was bitter weinig van overgebleven. Okay, die kruisraketten waren er niet gekomen. Maar achteraf bleken ze ook nooit nodig te zijn geweest. Niet de vredesbeweging had gewonnen, maar de tijdgeest! Dat zou in de jaren die volgden dodelijk blijken voor elk zinnig engagement. De oprichters van Greenpeace werden miljonairs en de wereld draaide gewoon door.
Rumbol kon er mee leven. Hij had inmiddels wel wat anders om voor te zorgen: een vrouw en bovenal het vervullen van een kinderwens.
Twaalf jaar geleden echter knapte er iets in zijn gemoed. Het bericht over de ongekende vuilnisbelt van plastic in de Stille Oceaan, een dobberende berg afval zo groot als een continent, had iets in hem stukgemaakt. De natuur deed haar best om de plastic brij waar ze geen raad mee wist, gevangen te nemen in een immense draaikolk, de wervelstroom, in stand gehouden door de passaatwinden. Maar geen mens kwam het opruimen, niemand voelde zich verantwoordelijk.
Erger nog, het kunststofkerkhof groeide onafgebroken met rommel van de kusten van de Verenigde Staten en Canada, van de stranden van Japan, Indonesië en talloze eilandjes daartussen, ja, vanuit de hele wereld!
Hij, Medus, die na zwerftochten langs zijn geliefde Waal vaak zakken vol onafbreekbare rommel mee naar huis nam en in de vuilcontainer stampte, had zich altijd al geërgerd aan de ongebreidelde rotzooi die in bermen en bossen terecht kwam. Of aan de laffe afspraken van het zoveelste kabinet met de verpakkingsindustrie, over acties als ‘Houdt Nederland Schoon!’. Nadat vlak na de eeuwwisseling het besluit viel om geen statiegeld op wegwerpverpakkingen in te voeren, leek dat het startsein voor een tsunami aan plastic flesjes met zogenaamde gezondheidsdrankjes in de schappen van de supermarkten! Werkelijk iedere voedingsproducent stortte zich op die markt. Terwijl elk mens kan zien dat er voor een banaan of sinaasappel geen betere verpakking bestaat dan de schil zelf! Maar nee, God’s eigenste duurzaamheid wist de politiek feilloos te verkwanselen. De wegwerpmaatschappij kwam op een ongekend hoogtepunt.
Rumbol besloot zelf aan de slag te gaan. Hij had lang genoeg gewacht op idealistische schoonmakers, subsidiepotten of utopische geldschieters. Hij zou in het geheim opereren, om zijn idee niet bij voorbaat gesmoord te zien worden in het oer-Hollandse pessimisme waar je als innovator zo vaak tegenop moet boksen. Op de universiteit waar hij dagelijks les gaf, was elk experiment natuurlijk uitgesloten, want ook de kans dat de grote jongens van de kunststofverwerkende industrie er lucht van kregen moest koste wat het kost vermeden worden. Zij schoven immers alle verantwoording omtrent hun rotzooi van zich af. Een koud kunstje, afgekeken van asbestfabrikanten en nicotinegiganten. Deze oppermachtigsten zouden het niet laten gebeuren dat een eenvoudige ziel het antwoord vond op een vraag die zij nimmer wilden horen. Dus bouwde hij eigenhandig in zijn schuur achter het woonhuis een klein laboratorium, ging twee jaar later met vervroegd pensioen en wijdde zich onafgebroken aan zijn onderzoek.
Nogmaals tuurde Rumbol in de microscoop. Voor zijn ogen werd een minuscuul snippertje plakband opgeruimd. Nu was dan eindelijk zijn moment gekomen! Met de Rumbolbacterie zou hij een einde gaan maken aan de dobberende vuilnisbelt. En eeuwige roem lag de uitvinder in ’t verschiet, dat ook! Hoogst persoonlijk zou hij afreizen naar de plaats des onheils. Een emmer zou voldoende zijn. Van roestvrij staal dan.
‘Als onzichtbare piranha’s zullen jullie je tegoed doen aan onafzichtelijke hoeveelheden landbouwplastic, plastic zakken, bekertjes, rietjes, tandenborstels, ballen, ballonnen, badeendjes, slippers, tuinstoelen en wat al niet meer’, kirde Rumbol. ‘Kleurstoffen en brandvertragers houden dat niet tegen. Jullie zullen je vermenigvuldigen zolang er iets te vreten valt. Binnen een jaar of tien zal de klus geklaard zijn. Weelderig plankton krijgen de wereldzeeën er voor terug, de ultieme voorwaarde voor het herstel van de visstand. Maar ook de CO2-opname zal enorm zijn door al dit nieuwe leven. Zo zal ook het definitieve antwoord op de opwarming van de aarde op mijn conto komen te staan!’
Hij stond op. Hij goot de vloeistof, zout water met een stam RB-tjes -zoals hij zijn geesteskinderen liefdevol noemde- in een reageerbuisje, dopte het af en stak het bij zich. Daarna sloot hij zijn laboratorium zorgvuldig af.
Thuis liet Rumbol het bad vollopen. Hij zette kaarsen op tafel, bestelde twee pizza’s en haalde twee flessen wijn uit de kelder.
De timing was perfect. Zijn vrouw kwam thuis zodra de pizza’s dampend op tafel stonden. Verbaasd had de pizzabezorger een tientje fooi in zijn hand gedrukt gekregen. Minstens zo verbaasd was Rumbols vrouw toen ze de stemmig gedekte tafel zag, de pizza’s rook en de extatische, tranceachtige blik waarmee Rumbol haar aankeek.
‘Ga zitten schat, het is feest.’
‘Nee!’
‘Ja!’
‘Nee!!’
‘Kom maar kijken.’ Hij ging haar voor naar de badkamer. De tuinstoel die hij in het badwater had gezet, was door zijn poten gezakt. Hij leek te smelten voor hun ogen.
‘Over een paar uur is-ie weg.’
‘Medus! Het is je gelukt!’ Zij vloog hem om de hals. Tranen welden op. Tien jaar ging aan haar geestesoog voorbij. Tien jaar eenzaamheid vooral, die zij doorstond door buiten zijn medeweten, telkens weer opnieuw, subsidiefondsen aan te schrijven voor zijn onderzoek. Zonder resultaat.
‘De pizza’s, schat.’
Ze smaakten als honderd jaar terug. Rumbol zag zijn vrouw genieten. Van de wijn, de kaarsen, van hem. Het viel hem op hoe mooi ze was. Geluk en schoonheid gaan hand in hand. Zijn succes was nu de hernieuwde voedingsbodem voor haar geluk. Hij dacht aan zijn RB-tjes en glimlachte naar haar.
Hij zag het meisje weer waar hij eens voor capituleerde. Zij had hem losgewrikt uit een geslotenheid waarin hij zich verborg, die hij koesterde na een ongelukkige affaire. Staalharde muren van graniet had zij weten te verpulveren, zo jong als zij was!
De liefde verbijsterde hen beiden. Daarna had zíj geleden. Al die jaren dat hij in zijn lab werkte, had hij haar verwaarloosd. Het enige dat zij deelden waren de spaarzame momenten waarop zij elkaar ’s nachts tegenkwamen in bed, in halfslaap of ontwakend uit een hunkerende droom.
Kinderen waren er nooit van gekomen, tot zijn grote spijt. Kinderen waren voor hem de meest voorbeeldige optimisten. Waar het leven begint, houdt tevens iets anders op: het idee dat we het allemaal zo goed weten. Kijk naar een baby. Alle wijsheid samengebald in een haast niet te bevatten perfectie ten dienste van louter het leven zelf. Weer dwaalden zijn gedachten af naar zijn RB-tjes. Van een heel andere perfectie, maar toch...
De avond eindigde op de bank. In hun hartstocht dachten ze er niet aan om de gordijnen te sluiten. Meer licht dan van de kaarsen was er trouwens toch niet. Maar toen een buurvrouw met haar hond voorbij liep, zag ze hen innig verstrengeld, uitgeput in een diepe slaap.
Het geluid van water wekte hen. Langs de muren van de woonkamer droop het naar beneden. De vloerbedekking was grotendeels aangetast. Rumbol spoedde zich naar boven. Het bad was leeg.
‘De stop!’, riep hij, terwijl zijn vrouw boven kwam. ‘De stop was van kunststof!’ Daarop viel het licht uit.
‘Kortsluiting, ook dat nog.’
In de meterkast voltrok zich het begin van de grootste ramp aller tijden. De afvoerbuizen van pvc waren nagenoeg verdwenen. De isolatie van de elektrische bedrading was aangetast. Rumbols RB-tjes vraten zich een slag in de rondte. Letterlijk. De volgende morgen zat de hele wijk zonder stroom. Afvoerpijpen smolten als sneeuw voor de zon.’s Middags had de ramp zich al uitgebreid naar de gehele provincie. Het telefoon- en internetverkeer werd lamgelegd. Die avond kwamen er via de draagbare radio berichten over de plasticvreters uit het buitenland. Maar toen waren de eerste opstanden en plunderingen al uitgebroken.
Een dag later klopte de postbode op de deur. Medus’ vrouw deed open.
‘Aangetekend met handtekening retour, voor Prof. Medus Rumbol, van het Europese Subsidiefonds APC-EU Water Facility. Is uw man thuis?’
‘In de schuur, loop even mee.’ In opperste verwarring ging zij hem voor, over het tuinpad naar het kleine lab.
Plotseling stonden ze stil. Zij voelde zich verbleken. Een acute kramp trok door haar buik. Door het raampje zagen ze de benen van Rumbol heen en weer slingeren boven zijn bureau.
Auteur: Kasper Friso Heineke
Deelname schrijfwedstrijd 'Aan het Woord' 2008
Aan het Woord 2008