Verhaal
Verhaal
Maria
Dit verhaal is de inzending van Kasper Friso Heineke voor de Gelderse Schrijverswedstrijd 'Aan het Woord' 2009
Maria
De klanken van de piano klonken helderder dan ooit in de koude ruimte. De winter was strenger dan Reinhart Modderman tot nu toe in zijn oude dijkhuisje had meegemaakt. Op acht plaatsen was de waterleiding gesprongen. Het was dan ook zaak om niet te laat thuis te komen, althans niet nadat de kachels waren uitgebrand. Dan kon zoiets gebeuren als je de boel niet tijdig afsloot. Alleen de geit scheen zich niet om de kou te bekommeren in haar kleine potstal, waar stro en mest zich tot meer dan een meter had opgehoogd. Die zat lekker warm. Van de moederpoes die vaak bij haar in de stal sliep, was geen spoor te bekennen.
Reinharts vingers joegen over de toetsen, zij staken maar net uit zijn lange winterjas. De fles wodka, nog half vol in één van de diepe zakken, hield een innerlijk vuur gaande zolang de kachels nog niet op volle sterkte straalden.
Was het de kille densiteit van de koude lucht? De hardheid van de bevroren muren? Was het hout van de klankkast nu harder? Waarom stonden piano’s in opnamestudio’s niet in een koelcel in plaats van in een aangenaam verwarmde ruimte? Nooit was dit sprankelende geluid eerder te horen geweest.
Reinhart speelde in trance achteloos en in verheven vervoering tegelijk. Hij genoot. Hij was zowel toehoorder als uitvoerder van een eindeloos groot stuk waarvan hij nooit een tweede versie zou kunnen spelen. Dat gold wel vaker voor de pianist die geen noot lezen kon. Als hij een compositie wilde vasthouden, moest hij zichzelf dwingen de noten eindeloos te blijven herhalen tot hij het hele stuk uit zijn hoofd kende. Dat ging dan meestal gepaard met tekst. Nu was de songsmid in een vrije val terecht gekomen en speelde zich een weg naar het hogere zonder enige beperking.
Misschien had de wodka met de waarneming van het bijzondere geluid te maken, maar deze gedachte liet Reinhart varen. Drank doet per definitie geen afbreuk aan de schoonheid der dingen, dus andesrom ook niet, was zijn overtuiging.
Bovendien, wat stelt een halve fles wodka nou helemaal voor op een lange koude winteravond? In Rusland brachten daklozen in comateuze toestand nachten door op bankjes in het park bij min twintig! De kans te sterven door bevriezing werd weliswaar vergroot met grote hoeveelheden wodka in het bloed, maar daarvoor was een halve fles niet genoeg.
‘Gorbatsjov says: No more!’ riep Reinhart en nam een flinke slok nadat de laatste tonen waren uitgestorven. Een uitspraak die hij graag bezigde; een samenvoeging die in zijn geest was ontsproten via de muziek van Franky Goes To Hollywood en de politieke aspiraties van de grote Russische leider.
Hij vulde de kachels bij, deed zijn jas uit en zette zich weer aan de piano. Nog voor dat zijn vingers het klavier raakten, ging de telefoon.
‘Het gaat niet goed met Maria’, klonk de stem van zijn zwager. Op zo’n mededeling zit je niet te wachten, dacht Reinhart en tegelijkertijd vroeg hij zich af waarom hij niet als eerste op de hoogte was gebracht door het ziekenhuis.
‘Ze hebben achter je aangebeld, maar je was nergens te bekennen’, leek zijn zwager zijn gedachten te raden.
Van het bezoekuur hoefde Reinhart zich niets aan te trekken. Als men op een eigen kamer ligt en de kans reëel is daar niet levend uit te komen, doen ziekenhuizen doorgaans niet moeilijk.
Je zou haar eerder een gezonde slaap toewensen dan een vroege dood, zoals zij daar lag. Uitgeteld maar vredig, zonder ook maar één slangetje of anderszins aangesloten apparatuur.
‘Haar lever is verwoest. Ze heeft het opgegeven’, zei de dokter.
Er komt soms een vroegtijdig einde aan een leven, als drank, eenzaamheid en verbittering hun tol eisen zoals in Maria’s geval, maar je zag het toch niet aan haar af. Natuurlijk was zij: onopgemaakt, met het tamelijk korte grijze haar dat zij nog maar pas niet meer wilde verven. En wat is oud?
Haar moeder was oud. Op wonderlijke wijze was oma opgestaan uit een eindeloze doodsstrijd terwijl iedereen hoopte dat haar verlossing spoedig zou komen. Zelfs het laatste sacrament had de dominee al bij haar afgenomen. Oma zat nadien opgewekt te ratelen over saboteurs in de oorlog. Daar had niemand haar ooit over gehoord, maar oma was dan ook totaal de weg kwijt en wist amper dat ze nog leefde.
Had dít Maria tenslotte de das omgedaan? Het moest veel uit het verleden hebben opgerakeld. En zij verlangde naar haar dochter, die juist te vroeg, te snel en te jong was heengegaan. Voor Reinhart was dat ook een gebeurtenis geweest die zijn leven op zijn kop zette; nog maar net vader geworden van een juweel van een dochter en vlak daarop zijn zus dood.
Familie bellen. Maria wilde iedereen nog wel een keer zien, zoveel had ze hem, zwakjes, duidelijk kunnen maken.
Toen eindelijk alle kinderen er waren, heeft ze nog één keer de ogen geopend. Een flauwe glimlach verscheen op haar gezicht terwijl zij de kamer rondkeek en hen ieder kort waarnam. Maar ze zei niets meer en sloot de ogen om ze nooit meer te openen.
Op de gang werd afgesproken wie wanneer de wacht zou houden. Twee aan twee, dat was gezelliger. De oudste broers eerst, tot twaalf uur ’s nachts, daarna Reinhart met zijn halfzuster.
Ze praatten zachtjes. Om Maria niet te wekken. Maar juist toen Reinhart in de vroege morgen uit een diepzinniger vat wilde tappen, stokte haar adem. Het wegvallen van de ademhaling maakte de stilte compleet.
Reinhart realiseerde zich dat het laatste dat zij hoorden een langgerekte uitademing was geweest. Zijn halfzus stortte zich in zijn armen. In tranen.
Maria’s laatste wil betrof een lied op haar crematie. Zij had er altijd op gestaan dat haar drie zoons, die allen zo ‘leuk’ gitaar speelden, ‘When The Saints Go Marching In’ zouden vertolken. De ultieme gospel over de belofte van de jongste dag werd vaak door hen gespeeld op familiebijeenkomsten met veel drank. Voor de lol. Maar voor Maria was dat anders geweest. De jongens achterhaalden de songtekst.
“Ik had een liefhebbende vader, hij is naar de hemel, weet ik nu. Ik beloofde mijn vader dat ik hem zal ontmoeten: When the saints go marching in”, zo begon het. Het tweede couplet ging over de moeder.
De broers associeerden zich niet met de eerste strofe, hun vader leefde immers nog.
‘Dan laten we dat weg’, was de logische conclusie.
Maar zo simpel was het niet. Ergens tussen waken en slapen, wanneer de gedachten oplossen in het nachtbewustzijn, kunnen openbaringen binnenkomen die je niet voor mogelijk houdt. De nacht voor de ceremonie schoot Reinhart overeind in zijn bed.
‘Dat lied gaat over háár vader!’ stamelde hij volkomen overstuur tegen zijn schaduw.
Zijn opa die zo diep katholiek was, moest op zijn sterfbed Maria dezelfde belofte van hemels weerzien hebben meegegeven. Zijn dood had bij haar, als tweeëntwintigjarig meisje, diepe onuitwisbare sporen getrokken. Ineens begreep Reinhart zijn moeder pas werkelijk. Zijn haatliefde verhouding sloeg radicaal om.
Haar drankzucht, haar ontrouw wegens zijn vader, het verleiden van diens zakenvrienden, de vriendjes van zijn zus die zij het bed in kreeg, haar haat jegens mensen, haar uiteindelijke uitzichtloze eenzaamheid, om wat al niet meer kon hij zijn geliefde moeder haten. Ondanks haar humor, haar zorg voor het grote gezin en liefde voor dieren en kinderen. Hoe vaak was hij niet razend op haar geweest als zij dronken was, dat zijn climax vond in het smijten met een stalen asbak, waarvan het litteken op haar wenkbrauw nog altijd een stille getuige was?
In een overweldigende reeks herinneringen kwam begrip voor het leed dat zijn moeder had geleden en waar zij nooit helemaal overheen was gekomen bij Reinhart naar boven. En voor een belofte die stand hield zolang je er niet over sprak in kringen waar geen plaats is voor zulke zaken. Een strohalm waaraan zij zich had vastgehouden bij alle tegenslagen.
Zoals een onmogelijke liefde voor een knappe joodse jongen waar je als katholiek meisje echt niet mee aan kon komen in die tijd.
Waarna ze een ander trouwde en al snel een zoon en een dochter baarde. Terwijl haar man tijdens de oorlog in Duitsland te werk gesteld was, verwekte pa Modderman bij haar nog een dochter. Pas na twee jaar kwam het uit. Maria werd in een inrichting gestopt. Een hels drama, waar pa een eind aan maakte door haar daar uit te halen, te trouwen en een nieuw gezin te stichten. Ongeacht de ontredderde familie die zij achterliet, de twee kinderen die zij nooit meer mocht zien.
Verdwenen was de wrok. Reinhart Modderman had vrede met zijn moeder. Haat had plaats gemaakt voor vergeving.
Het kostte hem weinig moeite zijn broers te overtuigen. Op de crematie zongen ze gedrieën het nummer meerstemmig, compleet met de swing die ze zo goed kenden van de plaat die Maria op kerstavond altijd draaide. Het verhaal van de jongste dag, het lied van hoop en liefde. De stilte erna was om te snijden. Maar alles was ermee gezegd en bereikt, dat kon niemand Maria meer afnemen. Dat moest ze stilletjes hebben geweten.
Auteur: Kasper Friso Heineke
Deelname schrijfwedstrijd 'Aan het Woord' 2009
‘Aan het woord’ 2009